maandag 17 november 2008

Sinterklaasavond 1958

“Sinterklaas heeft de schoenen van Ome Nol aan!” Ik rende de goedheiligman vooruit de kamer in. Dít moest mijn moeder weten. “Ssssst, hou je mond; denk aan je broertjes”. Mama keek zenuwachtig en het leek wel of ze zich voor me schaamde. Gestommel klonk op de trap. “Zingen, zingen”, commandeerde ma. Hé, ik hoorde de stem van Koos, de man die altijd samen met ome Nol op bezoek kwam. O, nee, het was zwarte Piet, of toch……. Pepernoten kletterden tegen de muren: Sinterklaasavond kon beginnen. Eén voor één op schoot bij Sint en maar zingen zodat je je cadeautjes kreeg. Bij het uitpakken van de zoveelste taaitaaipop merkte ik op: “Het papier komt van papa’s werk”. Nu werd ook Sint nerveus en ook hij vond dat ik aan mijn broertjes moest denken. Peinzend staarde ik naar Sints schoenen en, wetend dat ik weer iets zou zeggen dat mijn broertjes kon kwetsen, fluisterde ik: “Je hebt de schoenen van ome Nol en je bént ome Nol!”
Met deze zin was mijn moed wel verbruikt. Zwarte Piet of Koos, ik vond ze beiden eng, dus hield verder wijselijk mijn mond. “Dág Sinterklaasje, dahag, dahag”, zette mijn moeder in. Het gezellige avondje was om. Maar niet voor mij! Toen ik merkte dat Sint met mijn moeder in de keuken stond te praten greep ik mijn kans. Daar waren we immers buiten gehoorafstand van mijn broertjes. Ik rende de keuken in, zag dat Sint zijn baard optilde en een glas jenever naar binnen goot, en gilde: “Ome Nol, zie je wel! Ome Nol! Die drinkt dat altijd!”. Nu ik toch lekker op dreef was ging ik verder: “En dat van die ooievaar is ook niet waar! Ik wil weten waar de kinderen vandaan komen!” “Dát”, zei mijn moeder “dat vertel ik je als je twaalf bent”. Ach…. en ik was nog maar vijf!